Een verhaal voor kleine kinderen
Door Hermien IJzerman
Lang, heel lang geleden, in de tijd dat keizer Augustus over een groot rijk regeerde, leefden in het verre land Judea drie arme herders. Ze waren, zoals elke dag, vroeg opgestaan, en zij hadden hun schaapjes uit de stal gehaald en naar het veld gedreven. Toen zij daar aankwamen schrokken zij, want een brand had het gras en de struikjes vernield en zwart geblakerd. Het vuur had zelfs de jonge boompjes aangetast, en was langs de stammen van de hogere bomen gekropen om ook die te vernielen, maar toen was het gestopt. De groene boomtoppen staken vreemd af tegen de zwarte stoppels.
De arme schapen liepen blatend rond. Zij vonden nergens een takje om aan te knabbelen, en bij de hoge boomtoppen konden zij niet komen. De herders en de drie honden dreven hen dan ook schielijk verder. Zij haastten zich voort om zo gauw mogelijk met hun kudde van de verbrande plek weg te komen.
De jongste herder liep bij de achterste schapen, en dreef ze op. Plotseling was het of hij hoorde zuchten. Hij bleef staan en keek rond, maar hij zag niemand. Toen hoorde hij weer dat zuchten. Waar zou het vandaan komen? Er was toch niemand te zien. Hij luisterde heel stil, en toen begreep hij dat het de verschroeide rozenstruik naast hem was. Hij boog zich over de plant heen, en toen hoorde hij haar duidelijk zeggen: "Ach herder, help mij, en laat mij leven. Mijn blaadjes zijn verschroeid, maar mijn worteltjes leven nog."
De jonge herder knielde dadelijk neer, en kwam de arme plant te hulp. Hij ruimde alle verkoolde resten op, zodat de plant weer lucht kon krijgen. Hij maakt de aarde bij haar wortels losser, en gaf haar water uit zijn drinkkruik, die hij altijd bij zich droeg. Toen zuchtte de plant dankbaar: "Dank je wel goede herder, nu kan ik weer verder leven." En zie, er blonk een rood roosje tussen de verschroeide blaadjes. Hij plukte het blij, en stak het bij zich.
Heel in de verte zag de herder zijn vrienden met de kudde en de honden lopen. Hij greep zijn muts, en liep zo hard hij kon om ze in te halen. Nu waren ze op een plek gekomen waar geen brand geweest was. Hier groeide heerlijk kruid, en malse grassprietjes schoten ertussen op. De schapen waren er gretig op afgestoven, en knabbelden naar hartenlust.
De tweede herder had zijn muts op de grond gegooid. Hij tuurde naar de strakblauwe hemel. Toen was het plotseling of hij zacht hoorde kreunen. Hij ging zitten en keek rond en omhoog. Niemand anders dan de schapen waren in zijn buurt. Wat kon het zijn? Hij zat heel stil en luisterde goed. Hoorde hij opnieuw zuchten en kreunen? Was het een muisje? Of was het een vogel? Hoor, dáár vandaan kwam het! Daar in die lage struiken moest het te vinden zijn. Vlug liep hij erheen, en schoof de takken opzij. Een vosje lag met een bloedende poot op de grond. "Ach goede herder, help mij.",vroeg het klagend met een dorstig bekje. En de herder knielde neer bij het zieke dier. Hij nam voorzichtig zijn pootje, en waste met wat water uit zijn drinkkruik de wond schoon. Al het bloed eromheen veegde hij weg. Toen haalde hij zijn potje vet en smeerde dit over de snede en bond zijn zakdoek eromheen. Hij gaf het vosje te drinken, en streelde zijn vacht. Dankbaar zuchtte de vos. Hij likte de hand van de herder, en sprak: "Dank je wel goede herder, nu kan ik weer lopen." En zie, het stond op zijn vier pootjes, en ging heen.
De herder stond op, en zag dat zijn kudde al ver weg was gekomen. Dus greep hij zijn muts, en liep zo hard hij kon om bij zijn vrienden te zijn.
Het was nu middag geworden, en de zon scheen heerlijk warm. De herders waren met hun kudde op een verre plek gekomen. De beesten waren moe van het dwalen en knabbelen, en zij lagen nu vredig te herkauwen.
De oudste herder was wat achtergebleven. Juist wilde hij flink de pas erin zetten, toen hij zacht hoorde zuchten en steunen. Hij stond stil en keek rond. Dicht bij hem was een armoedig hutje. Het had een scheefgezakt deurtje en stukke luiken. Zou daarbinnen iemand wonen die in nood was?
Vlug liep de herder naar erheen. Hij opende het krakende deurtje en keek naar binnen. Op een bed lag een oud vrouwtje. Zij steunde en kreunde. Toen zij de herder zag binnenkomen vroeg zij klagend: "Ach goede man, help mij toch, ik ben ziek."
De oude herder liep vlug naar haar toe en zei: "Natuurlijk zal ik je helpen, moedertje. Maar laat ik even aan mijn vrienden zeggen dat ik later nakom."
Toen de herder terugkwam hielp hij het oude vrouwtje. Eerst maakte hij een vuur aan, zodat het vrouwtje warmte kreeg. Toen kookte hij een papje en liet haar eten. Het huisje veegde hij aan. En hij haalde ook water en brandhout. Na een uurtje zat het oude vrouwtje stralend in haar bed en riep blij: "O, wat voel ik mij weer beter. Ik geloof, dat ik morgen kan opstaan. Dank je wel herder, voor je goede hulp."
Toen de herder na al het werken weer bij zijn schapen terugkwam, was het helemaal donker geworden. Snel viel de nacht in met duizenden heldere sterretjes. De herders zeiden tot elkaar: "Het is te donker geworden, om met onze kudde naar de stal terug te keren. Laat ons vannacht met de schapen in het open veld blijven."
En zij maakten een vuurtje, en zij kookten een potje, en verwarmden zich. Toen spraken zij tot elkaar: "Wij zijn moe van de lange dag. Zie, hoe rustig onze schapen slapen. Zie, hoe trouw onze honden waken. Wij kunnen best even onze ogen sluiten, en slapen hier buiten."
Dat deden ze nu en elk van hen zocht een goed plekje op. Zij legden zich neer. Terwijl zij nu onder die prachtige sterrenhemel sliepen, werd de jongste herder wakker. Het was hem, alsof alle sterren op aarde neerdaalden. Het leek wel, of die sterren engelen waren geworden. Het was alsof hij hun vleugels hoorde ruisen... Toen sliep hij weer in en droomde verder.
Even later werd de tweede herder wakker. Die dacht: "Wat hoor ik toch? Droom ik, of waak ik? Het lijkt wel, of ik in de hemel ben. Ik zie zoveel licht, en ik hoor zoveel heerlijke muziek..." Maar hij sliep weer in, en droomde verder voordat hij echt begrepen had, wat er gebeurde.
Nu werd de oudste herder wakker. Hij sloeg zijn ogen op, en dacht blij: "Ben ik in de hemel? Of ben ik in het paradijs gekomen? Wat een licht straalt om mij heen! Ik zie engelen, en ik hoor hun gezang. Zie, hoe zij jubelen. Ik versta hun stemmen, klaar en rein."
Stil, heel stil, lag de herder te luisteren wat de engelen zongen. Toen hoorde hij hun boodschap. En hij sliep niet weer in, maar wekte zijn vrienden, en riep: "Wordt wakker! Wij moeten het kleine Godskind gaan zoeken! Het is vannacht geboren. Dat hebben mij zojuist de engelen verteld. Laat ons opstaan, en naar Bethlehem gaan. Want dáár is het voor ons geboren."
In een ommezien waren nu de beide andere herders klaarwakker geworden.
"Wat zullen wij het kleine Godskind geven?", overlegden zij met elkaar.
"Ik geef hem mijn warme vacht en de rode roos, die ik vanmorgen plukte.", antwoordde de jongste herder.
"Ik geef hem schapenmelk in mijn lege waterkruik.", sprak de tweede herder.
"Ik zal hem het zakje meel geven, dat ik nog in mijn rugzak heb.", antwoordde de oudste herder.
Toen gingen zij ijlings op pad, en zochten de weg naar Bethlehem. Hun kudden lieten zij achter bij de trouwe honden. Die waakten erover.
Nog voordat zij in Bethlehem kwamen, zagen ze een grot, die als stal werd gebruikt. Daar straalde zo'n prachtig licht uit, dat zij verbaasd bleven staan. "Wat zou daar in die stal zijn, dat zó'n prachtig licht geeft?", vroegen zij elkaar. "Laten wij daar naar binnen gaan. Laten we dat aan de mensen daar vragen. Misschien kunnen zij ons vertellen waar het Godskind is geboren."
Heel zacht liepen ze naar de deur. Voorzichtig gluurden ze naar binnen. Louter lichtglans zagen zij. Toen klopten ze bescheiden aan. Een oude man opende de poort.
"Wat zoekt gij?", vroeg hij.
"Wij zoeken het kleine Godskind, dat vannacht voor ons geboren is, zoals de engelen ons hebben verkondigd."
"Welaan, dan zijn jullie hier op de goede plaats. Kijk, in de kribbe ligt het Kindje dat jullie zoeken."
Heel eerbiedig, en op de tenen om het Kindje niet wakker te maken, liepen de herders naar het kribje. Daar lag in glans en licht het Godskindje op het harde stro. De herders knielden neer, en vouwden de handen om het Hemelkind te groeten en te eren.
Ze hebben de moeder en de vader ook warm gegroet. En zij hebben hun geschenken gegeven aan het kleine Kindje.
Vol vreugde waren zij, en zo blij en opgetogen, dat zij er dadelijk weer op uittrokken. Aan ieder die het wilde horen, hebben zij de mare van Zijn komst verteld.
Gekleurd figuurzaagwerk
Advent | Kersttijd | kunst en ambacht
Een gedicht van Christian Morgenstern (1871-1914)
Kersttijd | spreuken en versjes
Een verhaal voor de kersttijd
Nienke van Hichtum
Kersttijd | verhalen vertellen
Een kerstverhaal voor de kleintjes
Hermien IJzerman
Verhalen vertellen | Kersttijd
Een oudejaarsavondverhaal uit Japan
vanaf 10 jaar
Oud en nieuw | verhalen vertellen | Kersttijd
Een kerstverhaal voor kinderen vanaf 8 jaar
Uit: 'Christuslegenden' van Selma Lagerlöf
Kersttijd | verhalen vertellen
Muziek, teksten en achtergronden
Wil van Eekeren
Advent | Kersttijd | toneelspelen | muziek maken
De platonische lichamen als kerstversiering
Geometrische figuren uit goudfolie
Uit 'Seizoenenknutselboek' van Petra en Thomas Berger
Kersttijd | knutselen
Een handgebarenversje voor de kersttijd
Kersttijd | spreuken en versjes
De wonderlijke Kerst van vadertje Panov
Verteld door Leo Tolstoi (Rusland, 1852 - 1910)
Kersttijd | verhalen vertellen
Voor de advents- of wintertijd, en het hele jaar door
Advent | Kersttijd | handwerken
Een spel met zang en schoolbordtekeningen
Voor kinderen vanaf 9 jaar
Kersttijd
Wikkelen met twee kleuren woldraad
Kersttijd | Advent | handwerken